GOENA-GOENA. Charles Prédier kwam met een vergenoegd gezicht het kantoor uit. Nu was alles in orde; nu was zijn fortuin gemaakt! Terwijl hij het zweet van z’n voorhoofd veegde—het pleiten voor eigen zaak maakt zoo warm!—drukte hij de zwart leeren portefeuille, die hij onder den arm droeg, met liefde tegen zijn borst. Het had moeite gekost den notaris over te halen, geld te steken in de nieuwe koffie-onderneming; doch nu het gelukt was, ging het overige vanzelf; nu zou het kapitaal gauw genoeg bijeenkomen; er zou gebouwd en geplant kunnen worden, en binnen een jaar of vier.….. Het was alles netjes uitgerekend. Dáárom was notaris Bronkhorst er ook ìn gegaan. Hij kende Prédier als een goed planter en flink administrateur; als een echte half bloed Europeaan, die in de sociëteit blufte met champagne, homberde tegen hoog tarief en mooier paarden hield, dan ieder ander, maar die in zaken angstvallig op de kleintjes paste, en wat men noemt op ’n cent doodbleef. De erfpacht, aan het gouvernement gevraagd, was toegestaan; door de welwillende tusschenkomst van een zwager te Batavia, en van een tante, die veel bij den resident aan huis kwam, was de canon laag gesteld, de gronden waren prachtig; van bladziekte [2]was in die streek geen sprake,—het was in één woord ’n goudmijn. Bronkhorst dacht, toen Prédier weg was, nog na over de cijfers. Geheel optimist was hij niet meer. Al wat hij had „verdiend” in Indië, stak in landelijke ondernemingen. De vooruitzichten, zeiden de administrateurs, waren prachtig, maar voor het oogenblik zag hij geen cent van zijn geld, en was het maar elke maand bijpassen. Toch was zijn vertrouwen niet geschokt, anders zou hij zich nu niet weer hebben laten „lijmen” door Prédier. Als er maar één gelukte, dacht de notaris, dan was het reeds financiëel, in orde. En hij rekende op zijn goed gesternte. Hoe was hem de fortuin niet meegeloopen, sedert hij twaalf jaren geleden benoemd werd tot notaris op de kleine hoofdplaats! Toen was het daar vrij wel: mager met mosterd. Zijn voorganger klaagde altijd steen en been, dat er zoo weinig viel te verdienen. Nauwelijks was Bronkhorst gekomen of de vette jaren braken aan, alsof hij ze meebracht in zijn koffers. Waar vroeger slechts rijstvelden waren, wuifden nu de sierlijke pluimen van ’t bloeiend suikerriet; waar vroeger lang uitgeschoten klapperboomen het „hoogste goed” vormden, daar waren die nu vernederd door de hoogere witte fabriekschoorsteenen, die in den maaltijd nacht en dag altijd door rookwolken opzonden uit hun zwarte openingen. En dwars door de vroeger ongerepte velden lagen thans onafzienbare rails, hier roestig, ginds door de wrijving als gepolijst, en in eindelooze uitgestrektheid dof glimmerend in ’t felle zonlicht. Er was geld gekomen onder de bevolking, en met ’t blanke „slijk der aarde” kwam nog ander „slijk”, dat zich aangetrokken voelde. Nabij het spoorwegstation woonden nu Chineezen en Arabieren, die handel dreven, warongs hielden, opium smokkelden, dobbelhuizen hielden; ’t was de legertros der Westersche beschaving in het Oosten. Maar het notaris-kantoor had er voordeel van. Bronkhorst had het lokaal gelaten zooals het was onder zijn voorganger. Dat stond goed, vond hij; hoe ouderwetscher, vuiler en wormstekiger [3]zoo’n kantoor er uit zag, des te solieder scheen het; alleen was het personeel uitgebreid; hij hield er een candidaat op na en ’n paar klerken, terwijl zijn voorganger het niet verder had kunnen brengen dan tot één versuft kopiïst achter ’n schutsel. „Hoe is het Jean, kom je eten?” „Is het al zóó laat?” „Er is al lang opgedaan: de kinderen schreeuwen van den honger.” De notaris stond op en volgde zijn vrouw. Terwijl ze hem voorging van het bijgebouw, waarin kantoor werd gehouden, naar ’t woonhuis, en de vergulde hakken harer slofjes klik-klakten op de steenen der galerij, vertelde hij haar ’t bezoek van Prédier, diens plannen en het aandeel, dat hij er in had genomen. Zij hoorde ’t wel, maar het ging haar het eene oor in, het andere uit; ze begreep alleen, dat het pogingen betrof, om van koffie geld te maken, maar veel verder dan dit primitief begrip kwam zij niet; ze was nu reeds acht jaar in Indië—Bronkhorst had haar getrouwd, toen hij wegens ziekte ’n jaar met verlof naar Europa was geweest—maar zij was met hart en ziel een totok gebleven, die slecht brabbelmaleisch sprak, geen inlandsche bedienden langer dan een maand kon houden, voor de détails van het echt Indisch leven geen oog had, en er daarvoor ook nimmer een krijgen zou. Als Bronkhorst haar van zijn speculatiën in de cultures vertelde, dan zei ze maar „Ja en amen”; geloofde, dat het erg gelukkig zou wezen, als ’t groote winsten opbracht, en.…. dacht er verder niet aan. Hem kon zoo iets dagen lang bezig houden, en dat deed het ook nu. Het maakte hem stil aan de rijsttafel; het hinderde hem ’s middags op ’t kantoor onder het andere werk, en toen hij ’s avonds naar gewoonte in een wipstoel op het schabelletje een havanna rookte na het diner, wilden hem die prachtige plannen van Prédier nog niet loslaten. Naast hem stonden op een marmeren knaap twee kopjes koffie; zijn vrouw zat tegenover hem; hij keek naar buiten en dacht [4]hardop, voor de gezelligheid en meenende dat Marie luisterde. De cijfers der mogelijke winsten maakten hem warm. „Jongens, als het dien kerel toch eens lukte!” riep hij. „Wat zou dat een heerlijk zaakje zijn!” Marie was opgeschrikt door den luideren toon. Onder het exposé zijner geldelijke illusiën was ze rustig ingedommeld, maar nu greep ze naar haar kopje, en zei op ’n toon alsof ze zijn beschouwingen aandachtig had gevolgd: „Ja, heerlijk, hè?” Hij snapte het wel. „Als je moe bent, Mies, dan moet je naar bed gaan; dat is veel beter.” „Wel neen; het gaat nogal!” Bronkhorst lachte. „Kom, kom! Veins maar niet. Je valt bijna omver van den slaap. Ik kan het me best voorstellen. Die eeuwige drukte met de kinderen; ’s morgens vroeg op en ’s middags niet slapen.… ga jij gerust naar bed, hoor.” „Wil je niet nog iets drinken?” ’t Kon haar eigenlijk weinig schelen, maar ze gevoelde, dat ze iets vriendelijks moest zeggen of eenige zorg voor hem aan den dag moest leggen. Want het was wel ’n beetje onaangenaam voor hem, dat ze ’s avonds na het eten altijd uitging als een nachtkaars. Maar ze kon er niets tegen doen; met den besten wil der wereld niet. En hij vond het werkelijk zeer onaangenaam,—al drong hij er ook opaan, dat ze zou gaan slapen, —als hij zag, dat Morpheus haar te machtig werd. Zeker, dacht hij, het was beroerd, erg vervelend; hij had zoo weinig lust in uitgaan, en thuis hield na halfnegen alle conversatie op. Weer terugkeerend tot zijn à propos, de nieuwe koffieonderneming, zag hij, in gedachten verzonken, naar de schitterende lichtpuntjes op den zwart-blauwen achtergrond hoog in de lucht, tot zijn aandacht werd afgeleid door den toon van een heftig krakeel. Hij keek eens in die richting over den pagger; [5]dat was weer bij de Borne’ s; die hadden ook altijd twist; en dan zoo luidruchtig; ze moesten zich schamen! Hij stond op, knoopte zijn kabaja zorgvuldig dicht en wandelde het erf af, naar den grooten weg; voortdurend klonk hem ’t heftig geluid der twistende stemmen in de ooren; wat ze elkaar toevoegden, kon hij niet verstaan, maar dat behoefde ook niet; de Borne’s waren reeds twee jaren zijn buren, en hij wist er alles van. Nu en dan had hij zich er mee bemoeid; als ’n goed notaris, die zich altijd interesseert voor andere zaken, kon hij dat niet laten, schoon zijn vrouw hem afried zich te mengen in geschillen tusschen man en vrouw. Ook wist hij wel dat het zoo’n vaart niet liep; groote woorden, anders niet. Juist passeerde hij hun huis, toen kapitein Borne, in uniform, naar buiten kwam. Ze liepen samen op. „Die vrouw van me,” zei de kapitein, die commandant was van het kleine garnizoen, „is in staat ’ n mensch razend te maken.” „Bah! Ze is zoo kwaad niet.” „Neen, dat is ze ook niet. Ik geloof, dat ze ’n man moest hebben, zooals jij er een bent!” „Was het dan weer over de sociëteit?” „Natuurlijk. Dat gunt ze me nu niet. Ga ik ’s middags in de kroeg ’n paitje nemen, en ’t wordt wat laat—dat kan toch gebeuren!—dan is sinjeur de duivel los. Wil ik ’s avonds nog ’n partijtje maken, vlan! dan heb je de poppen aan het dansen.” „Maak je het niet werkelijk wat te druk?” „Och wat! Als ik in deze negorij altijd thuis moest zitten, dan stierf ik van chagrijn. Ik ben dat nooit gewoon geweest.” „Daarbij is het op den duur ’n kostbare aardigheid.” „Het is waarachtig,” riep Borne, en in zijn verbazing bezigde hij een hoogst dubbelzinnige overdrachtelijke uitdrukking, „het is waarachtig of jullie onder één deken liggen.” Zij lachten beiden, zóó gek vonden ze het idée. „Neen, maar in ernst,” vervolgde Bronkhorst stilstaande op [6]den weg, wijl hij geen lust had verder mee te loopen, „is het niet een dure geschiedenis?” „Wel, dat is zoo erg niet. Er gaan tien paitjes in één pop. ’t Is waarachtig alsof ik den boel opmaak! De soos kost me niet half zooveel als haar familie.” „Ja, je hebt nogal dikwijls logé’s.” „Altijd, meneer! Jij bent ’n slimme vogel geweest, je hebt je vrouw uit Holland gehaald. Ik heb hier ’n vrouw getrouwd en op den koop toe ’n familie, die me de helft van het jaar op m’n dak zit. Nu is er weer ’n stelletje in aantocht.” „Het is aan den anderen kant recht gezellig.” „Och dat wel, ten minste dezen keer. Zij is ’n nichtje van m’n vrouw; Betsy heet ze, ’n verduiveld aardig diertje, en hij is ’n goeie vent; ’n lobbes.” „Is hij met verlof?” „Hm! Dat zou ik denken! Hij is ’n koffieboer, weet je, en ze hebben hem met groot verlof gezonden, omdat de boel niet marcheerde. Nu is hij à la recherche d’une position. Overigens ’n goeie jongen, ’n vroolijke vent. Bonsoir!” Kapitein Borne stapte voort naar de sociëteit, waar zijn partners hem reeds wachtten. Bronkhorst keerde langzaam en bij zichzelven glimlachend terug naar huis. Wat was er nu toch voor aantrekkelijks in zoo’n sociëteit? Zaterdagsavonds ging hij er ’n uurtje heen; hij was een notabele en moest zich dus „vertoonen”. Maar zelfs dan zou hij bij voorkeur thuis zijn gebleven. Een aanrollende reiswagen met zes paarden bespannen en bovenop, voor en achter met koffers bepakt, trok zijn aandacht. Met zijn twee flauw lichtende lantaarns gierde het rammelend monster in snelle vaart over den weg, en hield daarna stil voor het huis van Borne. Daar waren de „familieleden”, die de kapitein óók getrouwd had! Bronkhorst vond werkelijk, dat men den heer des huizes niet bijzonder vroeg gewaarschuwd, maar tamelijk wel voor een voldongen feit had gesteld. Hij ging een [7]weinig ter zijde van den weg, en zag hoe een jonge vrouw met ’n slanke figuur vlug uit den wagen sprong en mevrouw Borne in de voorgalerij omhelsde; een lang man met ’n blonden baard volgde; een oogenblik hoorde men het onbestemd geluid van elkaar luidruchtig begroetende personen,—toen ging het drietal ’t huis binnen en liet de zorg voor de barang aan de bedienden over. „De buren hebben logé’s gekregen,” vertelde Bronkhorst den volgenden ochtend zijn vrouw, als een nieuwtje bij het ontbijt. „Ja, dat wist ik. Mevrouw Borne heeft me al ’n dag of acht geleden verteld, dat ze haar nicht Betsy te logeeren kreeg met haar man, voor onbepaalden tijd.” „Zóó-ó-! Borne zelf vernam het eerst gisteravond.” „Zij wilde ’t hem niet eer zeggen; hij moppert altijd zoolang, als hij het tevoren weet; wanneer de lui er eenmaal zijn, dan heeft hij er vrede mee.” Bronkhorst moest er om lachen: ’t was, vond hij, een eigenaardige speculatie. „Dat vind ik ook; ’t kost toch beider geld.” Het denkbeeld trof hem; niet omdat het nieuw was, maar hijzelf deed uit gewoonte altijd met zijn geld, wat hij wilde, zonder ooit zijn vrouw te raadplegen.

GONA-GONA. Charles Prédier kam mit zufriedenem Gesicht aus dem Büro. Jetzt war alles gut; jetzt war sein Vermögen gemacht! Während er von der Stirn schwitzt gefegt – für seine eigene Sache zu plädieren ist so heiß! – er drückte auf das schwarze Leder Brieftasche, die er liebevoll unter dem Arm trug. Es hat Mühe gekostet den Anwalt überreden, Geld in das neue Kaffeegeschäft zu investieren; aber jetzt hat es geklappt der Rest ging von selbst; jetzt würde sich das Kapital früh genug sammeln; es würde gebaut und kann gepflanzt werden, und das innerhalb von etwa vier Jahren….. Es war alles sauber kalkuliert. Deshalb war auch Notar Bronkhorst dort. Er wusste Prédier als guter Pflanzer und guter Verwalter; wie ein echter Halbblut-Europäer, der in die Gesellschaft hat mit Champagner geblufft, viel gehobelt und schönere Pferde gehalten jeder andere, der sich aber im Geschäft ängstlich um die Kleinen gekümmert hat, und was man einen Penny nennt blieb tot.Der von der Regierung beantragte lange Pachtvertrag wurde bewilligt; von den wohlwollenden Intervention eines Schwagers in Batavia und einer Tante, die oft im Haus des Bewohners wohnte. kam, der Kanon war niedrig eingestellt, die Anlage war wunderschön; der Blattkrankheit [2]war in dieser Region Auf keinen Fall – es war, mit einem Wort, eine Goldmine. Bronkhorst dachte noch immer an die Zahlen, als Prédier weg war. Er war nicht ganz optimistisch mehr. Alles, was er in Indien "verdient" hatte, wurde in ländliche Betriebe investiert. Die Aussichten, sagten die Verwalter, waren schön, aber im Moment sah er keinen Penny von ihm Geld, und wenn es nur jeden Monat zusammenpasst. Doch sein Vertrauen wurde nicht erschüttert, sonst er ließ sich von Prédier nicht wieder „kleben“. Wenn es nur einem gelang, dachte der Notar, dann war es finanziell schon in Ordnung. Und er zählte auf seinen guten Stern. Wie war sein Vermögen kam nicht mit ihm, da er vor zwölf Jahren zum Notar ernannt wurde die kleine Hauptstadt! Dann war es so ziemlich da: mager mit Senf. Sein Vorgänger hat sich beschwert immer Stein und Knochen, dass es so wenig zu verdienen gab. Bronkhorst war kaum gekommen oder die fetten Jahre kamen, als hätte er sie in seinen Koffern mitgenommen.Wo nur vorher Reisfelder wehten jetzt die anmutigen Federn des blühenden Zuckerrohrs; wo vor langer zeit ausgefallene Kokospalmen waren das 'höchste Gut', sie wurden jetzt dadurch gedemütigt die höheren weißen Fabrikschornsteine, die zu den Mahlzeiten, Tag und Nacht immer mit Rauchwolken gefüllt sind aus ihren schwarzen Öffnungen ausgesandt. Und mitten durch die ehemals unberührten Felder lag jetzt endlose Schienen, rostig hier, da drüben wie durch Reibung poliert, und in endlosen Weite, die im hellen Sonnenlicht matt glänzt. Geld war unter die Leute gekommen, und mit dem weißen "Schlamm der Erde" kam noch ein weiterer "Schlamm", der sich angezogen fühlte. In der Nähe von Chinesen und Araber lebten jetzt am Bahnhof, trieben Handel, führten Warongs, geschmuggeltes Opium, bewachte Würfelhäuser; es war die Armee der westlichen Zivilisation in der Ost. Aber das Notariat hat davon profitiert. Bronkhorst hatte den Raum so verlassen, wie er war unter seinem Vorgänger.Das sah gut aus, dachte er; desto altmodischer, schmutziger und wurmiger [3]Die Art und Weise, wie ein Büro aussah, desto solider wirkte es; nur das Personal war umfangreich; er hatte einen Kandidaten und ein paar Angestellte, während sein Vorgänger es nicht weiter hatte als einem benommenen Kopisten hinter einem Unterstand. "Wie geht es dir, Jean, kommst du zum Essen?" "Ist es schon so spät?" "Es ist längst gelernt: Die Kinder schreien vor Hunger." Der Notar stand auf und folgte seiner Frau. Wie sie ihm aus dem Nebengebäude vorausging, in dem Büro wurde gehalten, zum Haus, und die vergoldeten Absätze ihrer Pantoffeln klickten die Steine ​​der Galerie, er erzählte ihr den Besuch von Prédier, seine Pläne und den Anteil, die er mitgenommen hatte.Sie hörte es, aber es ging in ein Ohr hinein und in das andere wieder hinaus; sie hat nur verstanden, dass es versucht, mit Kaffee Geld zu verdienen, ging aber weit über diese primitive Vorstellung hinaus nicht sie; sie war jetzt seit acht Jahren in Indien – Bronkhorst hatte sie geheiratet, als er Krankheit war seit einem Jahr in Europa beurlaubt – aber sie war mit Leib und Seele ein Totok die schlechtes Kauderwelsch redeten, keine einheimischen Diener länger als einen Monat halten konnte, hatte kein Auge für die Details des echten indischen Lebens und davor auch würde nie einen bekommen. Als Bronkhorst ihr von seinen Spekulationen in den Kulturen erzählte, sagte sie sie aber „Ja und Amen“; glaubte, es wäre sehr glücklich, wenn es große Gewinne bringen würde, und.…. dachte nicht mehr daran. So etwas konnte ihn tagelang beschäftigen, und das tat es jetzt. Es hat ihn ruhig gemacht Reis Tisch; es störte ihn nachmittags im Büro bei anderen Arbeiten und wenn er abends, wie üblich, im Schaukelstuhl auf der Scheide, nach dem Essen eine Havanna geraucht, wollte Prédiers wunderbare Pläne noch nicht aufgeben.Neben ihm standen zwei Tassen Kaffee auf einem Marmorknaben; seine Frau saß ihm gegenüber; er schaute hinaus und dachte [4] laut, nur zum Spaß, und dachte, Marie höre zu. Die Zahlen möglicher Gewinne machten ihn warm. "Leute, wenn nur dieser Kerl es tun könnte!" er weinte. "Was wäre das für eine schöne Angelegenheit!" Marie war von dem lauten Ton erschrocken. Unter dem Exposé seiner Geldillusionen stand sie döste leise ein, aber jetzt schnappte sie sich ihre Tasse und sagte in einem Ton, als ob sie es wären Gedanken intensiv: „Ja, schön, nicht wahr?“ Er hat es. „Wenn du müde bist, Mies, solltest du ins Bett gehen; Das ist viel besser." „Nun, nein; es läuft ganz gut!" Bronkhorst lachte. "Komm schon! Tu nicht so, als ob. Du fällst fast aus dem Schlaf um. Ich kann mir vorstellen. Diese ewige Hektik mit den Kindern; morgens früh aufstehen und nachmittags nicht schlafen… gehst du? geh ruhig ins Bett." "Möchtest du nicht noch einen Drink?" Es war ihr egal, aber sie hatte das Gefühl, etwas Freundliches sagen zu müssen oder... zeigte etwas Sorge um ihn.Weil es ein bisschen unangenehm war für ihm, dass sie nach dem Abendessen immer wie eine Kerze ausgeht. Aber sie konnte es nicht ertragen machen; nicht mit dem besten Willen der Welt. Und er fand es wirklich sehr unangenehm – obwohl er sie auch drängte, schlafen zu gehen, – als er sah, dass Morpheus für sie zu stark wurde. Sicher, dachte er, es war schlimm, sehr ärgerlich; er hatte so wenig Interesse am Ausgehen und zu Hause alle Unterhaltungen hörten nach halb acht auf. Zurück zu seinen Vorschlägen, dem Neuen Kaffeehaus blickte er gedankenverloren auf die glitzernden Lichtpunkte der schwarz-blauer Hintergrund hoch am Himmel, bis seine Aufmerksamkeit durch den Ton von abgelenkt wurde ein heftiges Knistern. Er warf einen Blick in diese Richtung über den Pager hinweg; [5]das war wieder im Borne' S; sie hatten immer Streit; und dann so laut; sie sollten sich schämen! Er stand auf, knöpfte seine Kabaja vorsichtig zu und ging den Hof entlang zur Hauptstraße; der heftige Klang der streitenden Stimmen klang ihm ständig in den Ohren; was sie miteinander er konnte es nicht verstehen, aber er musste es auch nicht; die Borne waren schon zwei seine Nachbarn seit Jahren, und er wusste alles darüber.Ab und zu hatte er sich darin eingemischt; wie gut Notar, der immer an anderen Dingen interessiert ist, konnte er nicht widerstehen, außer seiner Frau hielt ihn davon ab, sich in Streitigkeiten zwischen Mann und Frau einzumischen. Er wusste auch, dass es so war Geschwindigkeit lief nicht; große Worte, sonst nein. Er kam gerade an ihrem Haus vorbei, als Captain Borne, kam in Uniform heraus. Sie gingen zusammen hinauf. "Meine Frau", sagte der Kapitän, der Kommandant der kleinen Garnison war, "ist fähig" um einen Mann verrückt zu machen.“ „Bah! Sie ist nicht so wütend." „Nein, ist sie auch nicht. Ich finde, sie sollte einen Mann wie dich haben!" "Ging es wieder um die Gesellschaft?" "Natürlich. Das wird sie mir jetzt nicht geben. Ich werde nachmittags in der Kneipe etwas trinken, und es wird sein wie spät – das kann passieren! – dann ist der Teufel los. Will ich abends eine Party machen mach, flan! dann tanzen die Puppen.“ "Bist du nicht wirklich ein bisschen zu beschäftigt?" "Oh was! Wenn ich immer in dieser negorij zu Hause sitzen müsste, würde ich vor Groll sterben.Ich bin das war noch nie gewöhnlich.“ "Auf lange Sicht ist es eine kostbare Höflichkeit." "Es ist wahr", rief Borne und benutzte in seinem Erstaunen eine höchst zweideutige metaphorischer Ausdruck: "Es ist wahr, dass Sie unter einer Decke sind." Sie lachten beide, sie fanden die Idee so verrückt. "Nein, aber im Ernst", fuhr Bronkhorst fort, der auf der Straße stehen blieb und keine Lust hatte. mitlaufen, "ist das nicht eine teure Geschichte?" „Nun, das ist nicht so schlimm. Es gibt zehn Paitjes in einer Puppe. Es ist wirklich so, als hätte ich es vermasselt Layout! Der Verein kostet mich nicht halb so viel wie ihre Familie." "Ja, Sie haben oft Gäste." „Immer, Herr! Sie waren ein kluger Vogel, Sie haben Ihre Frau aus Holland mitgebracht. Ich habe hier eine Frau geheiratet und obendrein eine Familie, die das halbe Jahr auf meinem Dach verbringt sitzen. Jetzt ist ein weiteres Paar unterwegs.“ "Andererseits macht es einfach Spaß." „Nun, zumindest dieses Mal.Sie ist die Nichte meiner Frau; Ihr Name ist Betsy, 'n verdammt nettes Tier, und er ist ein guter Kerl; ein Lob.“ "Ist er im Urlaub?" "Hmm! Das würde ich meinen! Er ist Kaffeebauer, weißt du, und sie haben ihn im großen Urlaub gesendet, weil es nicht geklappt hat. Jetzt ist er à la recherche d'une position. Übrigens 'n Guter Junge, ein guter Junge. Bonsoir!“ Captain Borne trat vor in den Club, wo seine Partner bereits auf ihn warteten. Bronkhorst kehrte langsam nach Hause zurück und lächelte vor sich hin. Was war so attraktiv an einer solchen Gesellschaft? Er war Samstagabend für eine Stunde dort zu; er war ein Würdenträger und musste sich daher „zeigen“. Aber selbst dann würde er es vorziehen sind zu Hause geblieben. Eine rollende Kutsche mit sechs Pferden bespannt und oben, vorne und hinten mit Koffern verpackt, erregte seine Aufmerksamkeit. Mit seinen zwei schwach beleuchteten Laternen klapperte es Monster raste die Straße entlang und hielt dann vor Bornes Haus. Es gab die „Verwandten“, die der Kapitän auch geheiratet hatte!Bronkhorst dachte wirklich, dass die Leute Hausherr nicht besonders früh gewarnt, sondern vollendete Tatsachen angegeben hatte. Er ging ein wenig am Straßenrand und sah eine junge Frau mit ’n schlanke Gestalt sprang schnell aus dem Wagen und umarmte Mrs. Borne auf der vorderen Veranda; entlang Mann mit blondem Bart folgte; für einen Moment hörten sie das undefinierbare Geräusch des anderen Menschen lärmend grüßend,-dann betrat das Trio das Haus und verließ die Obhut des barang zu den Dienern. "Die Nachbarn haben Gäste", sagte Bronkhorst seiner Frau am nächsten Morgen. wie eine Neuheit beim Frühstück. „Ja das wusste ich. Frau Borne hat mir vor ungefähr acht Tagen erzählt, dass sie Betsy darf auf unbestimmte Zeit bei ihrem Mann bleiben.“ „So-o-! Borne selbst hat gestern Abend zum ersten Mal davon erfahren.“ „Sie würde ihm keine Ehre erweisen; er murrt immer, solange er es vorher weiß; Wenn Sobald die Leute da sind, ist er damit zufrieden.“ Bronkhorst musste darüber lachen: Er hielt es für eine seltsame Spekulation."Ich stimme zu; es kostet sowieso beides Geld.“ Die Idee kam ihm; nicht weil es neu war, sondern er selbst, aus Gewohnheit, immer mit sein Geld, das er wollte, ohne jemals seine Frau zu fragen.